
Spreekwoorden: (1914)
Schoonschip maken,d.w.z. in letterlijken zin het schip schoon maken (zie B.B. 49; 55; 68; 197, enz.3); fig. opruimen, opruiming houden (van personen of zaken); een toestand zuiveren; zijn schulden afbetalen; uitverkoop houden; vgl. Harreb. II, 250; Kmz. 158: Met alles te zeggen maak je schoon schip,...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Schoonschip maken,d.w.z. in letterlijken zin het schip schoon maken (zie B.B. 49; 55; 68; 197, enz.3); fig. opruimen, opruiming houden (van personen of zaken); een toestand zuiveren; zijn schulden afbetalen; uitverkoop houden; vgl. Harreb. II, 250; Kmz. 158: Met alles te zeggen maak je schoon schip,...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.